Gerard Sars: Moeder M. Matthea; HVR jaarboek2014

MOEDER MATTHEA

door Gerard Sars

Inleiding

Decennialang – vanaf begin jaren 60 van de vorige eeuw – 027-a bij tekst 009is de naam van Moeder Maria Matthea, priorin van Priorij Thabor, een begrip in de Roerstreek.1 Ook buiten deze regio had ze in heel Nederland en België intensieve, persoonlijke contacten en wist met velen wederzijdse interesses en zorgen te delen. Voor kerk, cultuur en sociale werken was ze geestelijke moeder van menig initiatief. Samen met haar medezusters zette ze de mogelijkheden van de Priorij in, om mensen bij elkaar te brengen met wie en voor wie ze samen werkten. Haar overlijden op 28 augustus 2013 maakt ons er opnieuw van bewust wat ze voor velen betekend heeft. Velen zullen haar missen. Velen zullen haar dankbaar zijn. Velen zullen haar met alle hoogachting in herinnering houden.

Geschiedenis in vogelvlucht

Haar komst naar de Roerstreek was om na het plotselinge overlijden van Moeder Victoire op 15 april 1963 de levensvatbaarheid van het kleine kanunnikessenklooster aan de kerkberg te bezien. Met historica en medezuster Hereswitha was zij ervan overtuigd dat het klooster weliswaar bescheiden oogde maar een grootse geschiedenis met zich meedroeg. Samen gingen ze de geschiedenis van hun geestelijke voorouders na, die op dezelfde Roerheuvel op Romeinse fundamenten een eerste christelijke nederzetting stichtten in de achtste eeuw. De inspirerende verkondiging vanuit deze streken tot in Noord-Nederland en Münsterland, de wijkplaats voor de Utrechtse bisschoppen voor de Noormannen en het kapittel dat in 1361 vanuit ‘Mons Petri’ naar Roermond verhuisde, gaven deze plaats een eerste kerkelijke waardigheid, waarvan voor velen een aantrekkingskracht is blijven uitgaan.

Een tweede spoor was het ontstaan van de Orde van het Heilig Graf te Jeruzalem in 1099, die zich snel over Noord- en West- Europa verspreidde en in de 15de eeuw in het bezit kwam van de kerk en berg te Sint Odiliënberg. Bleek het eerste vrouwenklooster (1444-1460) onvoldoende levensvatbaar, in 1480 werden alsnog drie H. Grafzusters geprofest en drie postulanten ingekleed. Dankzij de bezielende leiding van Jan van Abroek stond dit schamele groepje aan de wieg van alle vrouwenkloosters van deze orde in West-Europa. “Ging na de Franse Revolutie die [mannelijke] tak ten onder, de vrouwelijke tak zou in de 19de en 20ste eeuw in de Nederlanden aan de Orde een nieuwe bloei verzekeren”, schrijft zuster Hereswitha.2 In 1888 werd de oude monastieke traditie op de Berg tot nieuw leven gebracht door de inspanning van de plaatselijke pastoor Michael Willemsen (1831-1904) die zijn pastorie boven op de kerkberg ter beschikking stelde van een kleine communiteit afkomstig uit het H. Grafklooster van het Belgische Bilzen. In 1903 verkreeg het kleine klooster autonomie welke echter in 1911/12 niet houdbaar bleek. Van 1911/12 tot 1965/66 was het H. Grafklooster van Sint Odiliënberg filiaal van het H. Grafklooster van Turnhout. Onder Moeder M. Matthea Raeymakers verwierf het klooster opnieuw autonomie, die tot op heden voortduurt”.3

Moeder Matthea had dus al met al ‘goede papieren’ om het kleine klooster voor opheffing te bewaren. Ook was er interesse voor behoud van het klooster in Odiliënberg, zodat getalsmatig overleefd kon worden: er waren zusters van andere H. Grafkloosters die in de periode rond het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) geestelijke verwantschap zochten en het aloude kloosterbestaan wilden vernieuwen door terug te keren naar enkele oorspronkelijke uitgangspunten, en tegelijk de verworvenheden van het Concilie wilden benutten. Zo werden alle zusters ‘koorzusters’, het getijdengebed werd herzien en het ‘klein pauselijke slot’ hersteld, d.w.z. er werd opnieuw gekozen om in zekere afzondering te leven als monialen (monos = enkel, een, alleen). Tegelijk bleven de Thabor-zusters op velerlei manieren dienstbaar aan de lokale gemeenschap.

Het ideaal van Moeder Matthea, als je het zo zou mogen samenvatten, was om naast het behoud van de kloostertraditie, de dialoog aan te gaan met de moderne tijd in het hier en nu; een profetische visie gestalte geven om op alle terreinen van het leven, een groter, overkoepelend kader te ontdekken, en vanuit christelijk perspectief de dialoog met de wereld gaande te houden. Ze deed dat vooral door de vele contacten die ze had opgebouwd (ook met oog voor het strikt individuele) trouw te onderhouden en belangstellend de ontwikkelingen in kerk en wereld te volgen. Maar daarnaast heeft ze zich vanaf het begin van haar aanwezigheid hier in de regio, concreet ingezet voor cultuur, sociaal werk en recreatie en daar met haar medezusters inspiratie en daadwerkelijke steun aan gegeven. In verschillende publicaties zijn de nodige activiteiten al genoemd en wij volstaan hier met enkele lange lijnen.4,5 Sommige memorabele initiatieven zijn intussen al bijna vergeten: denken we aan de eerste jaren, toen jeugd uit de regio ontvangen werd voor bezinningswerk, later gevolgd door decennialang georganiseerde ontvangst van gasten van allerlei soort uit binnen- en buitenland. En in de Abdijengids van 1979 wordt vermeld dat de kloostergemeenschap van Sint-Odiliënberg bezinningsdagen en retraites organiseert, maar ook individuele gasten en gezinnen de mogelijkheid biedt om uit te rusten en vakantie te vieren.6

Publicaties en inspiraties

De Priorij heeft sinds het aantreden van Moeder Matthea direct en indirect bijgedragen aan het tot stand komen van de nodige publicaties: een van de manieren om zich zowel actueel als voor de lange duur aanwezig te weten. Voor de lange termijn was het wel nodig zeker te zijn van degelijkheid en kwaliteit, en daarover waakte zij en liet zich adviseren. Daarnaast bewaarde ze genoeg ‘eigen wijsheid’ en volgde haar intuitie als ze meende toch anders te moeten beslissen. Publicaties betroffen Kerk en de geschiedenis van het H. Graf en de orde. Maar onder leiding van Moeder Matthea ondersteunden de zusters ook initiatieven op het gebied van liturgie, Gregoriaans en kerkmuziek, catechese en kerkelijke cultuur. Ook de lokale geschiedenis, steunend op de historie van de Basiliek, kwam voor en na in al zijn facetten aan bod.

Heemkundevereniging Roerstreek (HVR)

Laten we als eerste de Heemkundevereniging Roerstreek noemen. In de eerste jaren van haar aantreden als overste wist ze enkele streekgenoten te interesseren voor de eigen, regionale geschiedenis. Ze kon toen nog niet precies bevroeden waar dit initiatief toe zou leiden, maar de zekerheid van de eerbiedwaardige, lange geschiedenis van de kerkberg en de zekerheid dat de hele regio daar vroeger en nu in deelde, gaf een natuurlijke, steeds verder groeiende ontwikkeling aan dit initiatief dat allereerst op 29 juli 1967 uitmondde in een tentoonstelling die in een tijdsbestek van zes weken “5000 bezoekers uit binnen- en buitenland” trok. De Heemkundevereniging was geboren. Moeder Matthea was in 1968 de eerste voorzitter [zelf schreef ze ‘voorlopig’] en jarenlang lid van het hoofdbestuur van de HVR en van 1977-2004 adviseur.7

De eerste jaren was ook het museum zelf in het klooster ondergebracht totdat, mede door haar toedoen, de voormalige jongensschool aan de kerkberg als museum in gebruik kon worden genomen.

Begin 1968 had de HVR volgens het bestuur al behoefte aan een onderling ‘contactorgaan’: “Het is een blad vóór en dóór de leden en niet uitsluitend het eerste”, schrijft de redactie in het eerste nog naamloze nummer.8 Later zou dit contactorgaan ‘De Klepper‘ gaan heten. Het correspondentieadres was de Priorij. Allerhande onderwerpen komen aan de orde en een van de eerste is de vraag naar het gemeentewapen van Sint Odiliënberg. Regelmatig komt de naam van Moeder Matthea voor in de notulen van de HVR, maar zij zelf blijft zoveel mogelijk op de achtergrond werken.

Sinds 1969 verschijnt in jaarlijkse regelmaat het Jaarboek Roerstreek, waarvan in de eerste editie het eerste artikel van de hand van ‘Eerw. zuster Matthea, priorin’ zelf is: “Hoe komt ‘Odilia’ in Berg?” luidde haar bijdrage. En daarmee was ook een eerste toon gezet: lokale geschiedenis in een groter kader bezien.

Stichting tot bevordering van cultuur en recreatie & weekblad ‘De Roerecho’.

Het doel van de genoemde Stichting was breed bedoeld en werd ook zo door de Priorij gedragen: het bevorderen van cultuur en recreatie in ruime zin. De Stichting hield zich verder o.a. bezig met het organiseren van lezingen, pastorale gespreksavonden, een ‘Winterprogramma’, een toneelclub en een mededelingenblad.9

Burgemeester Mr. G.M.M.J. van Heur, van 1966-1987 burgervader van Sint Odiliënberg [en Posterholt] schreef op 28 oktober 1967 voor de eerste uitgave van de Roerecho een inleidend woord. En ook van de Roerecho was het redactie- en vergaderadres jarenlang de Priorij.

Sommige activiteiten van HVR en de Stichting hebben een – deels – gezamenlijk traject. A. van Pol somt in Jaarboek Roerstreek 20 (1988) blz. 148 meerdere werkgroepen en activiteiten op, de redactie Roerecho vult dat in september 2013 nog aan.10 Eenmaal begonnen moet men ook de befaamde ‘Pinksterreizen’ noemen, de natuurwandelingen waaronder de snert- en herfstwandeling, excursies naar interessante buurtlocaties (vanaf het begin was de samenwerking van de HVR met Duitsland heel sterk, overtuigd als men was van een gezamenlijke regionale historie) en een van de latere activiteiten onder de vlag van de HVR is de boekenmarkt.

Geestelijke erfenis. ‘In lumine tuo’.11

037 bij tekst 015 stempel

Logo Priorij Thabor met onderschrift ‘In lumine tuo’

Van alles wat Moeder Matthea heeft nagelaten – maar door haar zelf allerminst gezocht – denk ik dat haar geestelijke nalatenschap de belangrijkste is. De geestelijke bronnen tijdens haar leven hebben haar geïnspireerd om ook alle hier eerder opgesomde delen van wat nu ‘haar erfenis’ genoemd mag worden tot stand te brengen.

In de inleiding voor de catalogus van de allereerste expositie in 1967 schreef ze bescheiden maar met de filosofisch-theologische bevlogenheid die haar eigen is waarom zij de heemkunde zo hoog schat: “Elke prehistorische vondst is de stille getuige van het mysterie ‘mens’ in lang vervlogen tijden. … Ze vertellen ons van de moeizame, maar heerlijke tocht van de mensheid naar haar Voltooiing”. … Moge deze Expositie de grote menselijke rijkdom van de streek helpen beseffen en tevens een steeds groeiende solidariteit bewerken, die tijd en ruimte overkoepelt”.12

Kloosterorde

Wat zij voor de Orde van het H. Graf betekend heeft, kan een buitenstaander moeilijk beschrijven. Het gaat daarbij immers niet alleen om bronnen, getuigenissen en om informatie. Een religieuze Orde is zelf een inspiratiebron vanwaaruit naar binnen en buiten toe leven bevestigd wordt en nieuw leven kan ontspruiten. Het is niet de weg van de natuur zelf, maar bovennatuur en menselijke cultuur die ‘geesteskinderen’ voortbrengt waaruit ieder die dat wil verder kan putten. Moeder Matthea besefte dat ten diepste, en sprak daarover later ook in haar geestelijk testament dat ze haar medezusters naliet. Enkele citaten werden bij haar uitvaart voorgelezen. Zij schreef, dat ze dankbaar was voor de “vorming en spiritualiteit” die ze ontvangen had van de Orde van het H. Graf, met name in Turnhout.

Diezelfde vorming en spiritualiteit wilde ze ook doorgeven aan allen om haar heen en naar de toekomst. Allereerst binnen de orde en haar medezusters. Maar ook aan allen die in aanraking zouden komen met de Thabor en de Basiliek. Zij wilde immers haar roeping volgen en o.a. “een steeds groeiende solidariteit bewerken” onder mensen, een solidariteit, een toegroeien naar elkaar, die tijd en ruimte zou overstijgen. Historie en toekomst horen bij elkaar in het nu.

En, voor een kloosterlinge zeker belangrijk om genoemd te worden, want zij heeft immers geen natuurlijk nageslacht is haar ongeschreven testament: het getuigenis van haar leven dat ‘God alleen genoeg is’. Voor haar was de onzichtbare God een dagelijks licht om mee en voor te leven. “Mijn leven is een dobberen geweest op de zee, maar omgeven met de veiligheidsgordel van Uw liefde”, schreef zij. En in het veilige kader van de kerkelijke traditie was zij evengoed een kritische geest en sprak van de “oppervlakkige organisatie van de kerk” waarin toch het mysterie van diezelfde God en het mysterie mens bewaard en gekoesterd moet blijven. Daaraan werkte zij ten volle mee.

Besluit

Een andere naam voor Zusters van het Heilig Graf is: Sepulchrinessen. Sepulc(h)rum betekent ‘graf’. Zo denken wij dat Moeder Matthea geestelijk geleefd heeft: haar leven lang Eucharistie vierend en wakend aanwezig zijn bij het graf van Jezus, en daar in de stilte het mysterie mens en het mysterie God overwegend. Daar heeft ze zich geoefend in wat ‘Verrijzenis’ wordt genoemd: in het leven hier en nu telkens weer opkrabbelen en telkens weer het licht zoeken in donkere momenten, en zo toegroeien naar de ‘Voltooiing’, waar over de grens van de dood heen alleen nog maar licht en leven is.

Daarom aan het eind een aloud tekstfragment uit psalm 139 (138) dat op Pasen toegepast wordt als het Heilig Graf geopend ligt; op vertrouwelijke toon overweegt deze tekst het menselijk bestaan in relatie met het mysterie van God.

Resurrexi, et adhuc tecum sum. Ik ben opgestaan, en toch ben ik nog steeds bij U.

Posuisti super me manum tuam. Gij hebt Uw hand op mij gelegd.

Mirabilis facta est scientia tua. Uw kennis is voor mij te wonderbaar.

Domine probasti me, et cognovisti me: Heer, Gij doorgrondt mij, en Gij weet alles van mij:

tu cognovisti sessionem meam Gij weet van mijn zitten

et resurrectionem meam. en van mijn opstaan.13

 

027-b bij tekst 009

 

 

Noten.

1 Zuster Maria Matthea van Christus’ Priesterschap, Reguliere Kanunnikes van de Orde van het Heilig Graf te Jeruzalem (OSSJ), Augusta Delfina Raeymakers, dochter van Alfons Raeymakers en Sophia Vervoort, geboren te Hamont (B) 1 september 1914, overleden te Sint Odiliënberg (NL) 28 augustus 2013; geprofest te Turnhout 23 april 1936, overste te Sint Odiliënberg van 1963-1966 en priorin aldaar van 1966-2008.

2 Zuster Maria Hereswitha O.S.S.J. (Godelieve Froedure): Het Sepulcrinessenklooster te Sint Odiliënberg (vanaf zijn ontstaan 1888 tot 1966), (Turnhout 1971); niet uitgegeven gestencild typoscript, 1.

3 Geciteerd naar de website http://www.priorijthabor.nl/loc_geschiedenis.html, d.d. 18 februari 2014.

4 A. van Pol: ‘100 jaar Zusters van het Heilig Graf te St. Odiliënberg 1888-1988’, in: Jaarboek Roerstreek 20 (1988), 143.

5 Werkgroep Gedenkbundel: In lumine tuo. Honderd jaar Kanunnikessen van het Heilig Graf in Sint Odiliënberg 1888-1988, (Sint Odiliënberg 1989, 2de druk).

6 Maurice Colinon: Abdijengids (Averbode 1979), 119.

7 In de catalogus bij de expositie van 1967 ondertekende zij de Inleiding met: “namens de Vereniging Zr. M. Matthea (Priorin).”

In een brief van 1 maart 1968, gericht aan de nieuw aantredende parochieherder van Posterholt, pastoor M. A. Berkers, wenst ‘Zr. M. Matthea, priorin’, hem namens de HVR als ‘voorlopig voorzitster’ “zegen en een vreugdevol verblijf in deze Roerstreekparochie”. (Archief HVR)

8 Heemkunde Vereniging Roerstreek: [Naamloos contactblad], 1ste jg. nr 1, mei (1968), 3

9 Burgemeester Mr K.Th.M. Hehenkamp, burgervader van Herten had in 1968 het 1000-jarig bestaan van zijn gemeente gevierd. Als jong jurist en politicus, aangesloten bij toentertijd de KVP, later onderdeel van het CDA, werd hij door de Stichting uitgenodigd op 24 oktober 1967 de eerste lezing te geven over ‘De achtergronden van de groei naar Wereldeenheid en de realisatie van de Europese eenheid’. Commissaris G.J.H. van Vlijmen van Roermond was 7 november 1967 de volgende spreker en zijn onderwerp luidde: ‘Jeugd en overheidsgezag’. Alle bijeenkomsten, ook van het bestuur, vonden plaats in de Priorij.

10 Redactie Roerecho, ‘In Memoriam Oud Moeder Priorin – Zuster Maria Matthea’, in: Roerecho, Mededelingenblad voor Sint Odiliënberg, 47ste Jaargang nr 37, (september 2013), 9.

11 Quoniam apud te est fons vitae, et in lumine tuo videbimus lumen.

Want bij U is de bron van het leven, en in Uw licht zullen wij het licht aanschouwen.

Uit: Psalm 36 (35),10

12 Catalogus Roerstreekhistorie en -archeologie. Priorij Thabor, Sint Odiliënberg 29 juli tot 3 september 1967, (Sint Odiliënberg 1967), 3.

13 Psalm 139 (138) 18, 5, 6, 1, 2. Tevens de Introitustekst van de dagmis van Pasen. Vgl. Graduale Romanum, (Solesmes 1979), 19