Het liturgisch jaar

044 bij tekst 020

HET LITURGISCH JAAR

Wij beleven het jaar in maanden, weken, dagen en uren, in seizoenen, in licht en donker (dag en nacht). Daarnaast gedenken wij vaste dagen (verjaardagen) als feest en zijn er gebeurtenissen die met een bepaalde plechtigheid gepaard gaan (diploma-uitreikingen, installaties in bepaalde functies, maar ook nieuw leven en overlijden).

Het kerkelijk jaar begint met de Advent  (verwachting van de komst van de Heer), vervolgt met het Kerstfeest en de Kersttijd, de Veertigdagentijd, Pasen en de Paastijd, die eindigt met Pinksteren. Wij vieren voorts tussen Driekoningen (6 januari) en het begin van de Veertigdagentijd en na Pinksteren tot het feest van Christus Koning de zogenaamde Tijd door het jaar. Wij gedenken voorts de heiligen-feesten en gedachtenissen, geplaatst binnen het tijdeigen van het kerkelijk jaar. Centraal in het kerkelijk jaar staat het Paasfeest; het lijden en de verrijzenis van Christus waarmee God zijn nauwe betrokkenheid met ons op de verst gaande wijze tot uitdrukking heeft gebracht door Zijn Zoon aan ons te geven, waardoor wij op een nieuwe bijzondere wijze met God verbonden zijn geraakt. Wij vieren in het kerkelijk jaar de heilsboodschap van Christus, niet alleen door Zijn leven als gebeurtenissen uit het verleden te herdenken maar ook om deze gebeurtenissen in ons eigen leven ieder jaar opnieuw tegenwoordig te stellen en te beleven in de verwachting van de wederkomst van de Heer. Als wij bewust het kerkelijk jaar meebeleven is dat een verrijking niet alleen van ons eigen geloofsleven maar van alle christelijk leven, omdat Christus met zijn Kerk door de viering van de liturgie komt tot heil van mensen en verheerlijking van God.