Theologische grondslag van het religieuze (klooster) leven

Het leek me goed om nog eens te kijken naar de theologisch bron van het Godgewijde leven zoals neergelegd in de nrs. 14-16  van het document “Vita consecrata”, de apostolische exhortatie van de Religieuzensynode van 1996.

{Tekst hier en daar bewerkt]

(14) De evangelische grondslag van het godgewijde leven ligt in de speciale relatie die Jezus tijdens Zijn aardse bestaan aanging met sommigen van Zijn leerlingen. Hij nodigde hen niet alleen uit om in hun leven het Rijk Gods toe te laten, maar ook om hun leven in dienst daarvan te stellen, alles achter te laten en van nabij Zijn levenswijze te volgen.

Zeer vele gedoopten zijn heel de geschiedenis door uitgenodigd zo te leven ‘naar het beeld van Christus’. Maar dat is alleen mogelijk op basis van een speciale roeping en uit kracht van een bijzondere gave van de Geest. Door de sequela Christi – het navolgen van Christus – wordt de toeheiliging aan God die in het Doopsel in kiem werd ontvangen, gemaakt tot een radicaal ingaan op de beoefening van de evangelische raden, waarvan de eerste en grootste de heilige band is van de maagdelijkheid omwille van het Rijk der hemelen. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones van de 9e Gewone Bisschoppensynode over het religieuze leven (29 okt 1994), 3. A en B)

Deze vorm van sequela Christi, waarvan het initiatief van de Vader uitgaat , is dus wezenlijk christologisch en pneumatologisch van aard: daardoor kan deze navolging op bijzonder duidelijke wijze het trinitaire karakter van het christelijk leven tot uitdrukking brengen en anticipeert zij in zekere zin op de eschatologische voltooiing waarheen heel de Kerk op weg is.

Vele handelingen en woorden van Christus in het Evangelie tonen de betekenis van deze speciale roeping duidelijk aan. Maar wil men –  alles omvattend – de wezenlijke trekken ervan zien, dan is het nuttig de blik te richten op het stralende gelaat van Christus in het mysterie van de Gedaanteverandering. Oude geestelijke tradities verwijst naar deze ‘icoon’, en verbinden het beschouwende leven met Jezus’ gebed ‘op de berg’ (1). Vgl. H. Johannes Cassianus, Collationes. 10, 6: PL 49, 827; Secessit tamen solus in monte orare, per hoc scilicet nos instruens suae secessionis exemplo … ut similiter secedamus.

Bovendien kunnen de ‘actieve’ aspecten van het godgewijde leven ook daarmee worden verbonden, want de Gedaanteverandering openbaart niet alleen de heerlijkheid van Christus, maar bereidt ook voor op de aanvaarding van zijn kruis. Ze veronderstelt een ‘beklimmen van de berg’ en een ‘afdalen van de berg’: bij deze ontmoeting met de Meester werden de leerlingen een ogenblik omhuld door de glans van het trinitaire leven en de gemeenschap der heiligen, en werden zij als het ware de eeuwigheid binnengevoerd. Vervolgens worden zij plotseling teruggeworpen op de daagse werkelijkheid; ze zien enkel nog maar ‘Jezus alleen’ in de nederigheid van de menselijke natuur, en er wordt hun gevraagd terug te keren naar het dal om te delen in zijn werken aan Gods plan en om moedig de weg van het kruis op te gaan.

(15) (…) De Gedaanteverandering betekent een beslissend moment in Jezus’ zending. Zij bevestigt het geloof in het hart van de leerlingen, bereidt hen voor op het drama van het kruis en loopt vooruit op de heerlijkheid van de verrijzenis. Dit geheim wordt aldoor opnieuw beleefd door de Kerk, die op weg is naar de ontmoeting met haar Heer op de jongste dag.  Zoals de drie uitverkoren apostelen ziet de Kerk op naar het verheerlijkt gelaat van Christus, om gesterkt te worden in haar geloof en niet ontredderd te raken bij het zien van het misvormd gelaat op het kruis. In beide gevallen is zij de bruid die voor de bruidegom staat, deelt zij in zijn geheim en wordt zij omstraald door zijn licht.

Dat licht schijnt over al haar kinderen die allen op gelijke wijze geroepen zijn tot het volgen van Christus, waarbij zij in Hem de uiteindelijke betekenis van hun leven vinden, zozeer dat zij met de apostel kunnen zeggen: ”Voor mij is leven Christus!” (Fil. 1, 21)

Zij die echter tot het godgewijde leven zijn geroepen hebben een speciale ervaring van het licht dat van het mensgeworden Woord uitgaat.. Want de beoefening van de evangelische raden maakt hen tot profetisch teken voor de gemeenschap van hun broeders en zusters en voor de wereld; vandaar dat zij op bijzondere wijze geraakt zullen worden door de enthousiaste woorden van Petrus: ”Het is goed dat wij hier zijn” (Mt. 17, 4).

Met deze woorden wordt uitgedrukt hoezeer heel het leven van de christen op Christus gericht is. Maar ook wordt er de radicaliteit mee uitgedrukt die het godgewijde leven ten diepste bezielt: hoe goed is het met U te zijn, ons aan U te geven, U geheel te maken tot het centrum van ons bestaan! Werkelijk, degene aan wie de genade is geschonken van deze speciale liefdesverbondenheid met Christus voelt zich als het ware door Zijn lichtglans gegrepen, zoals Psalm 45 zegt: “Boven mensen uit draagt gij uw schoonheid” (Ps. 45, 3), die met niemand te vergelijken is.

(16) In hun geestverrukking horen de drie leerlingen hoe de Vader hen uitnodigt naar Christus te luisteren, op Hem al hun vertrouwen te stellen, Hem te maken tot het middelpunt van hun leven. Dit woord van boven geeft een nieuwe diepte aan de uitnodiging waarmee Jezus hen aan het begin van Zijn openbaar leven vroeg Hem te volgen, toen Hij hen losrukte uit hun daagse leven en hen tot Zijn vertrouwelingen maakte. Juist deze bijzondere genade van vertrouwelijkheid schept in het godgewijde leven de mogelijkheid én noodzaak zich door de beoefening van de evangelische raden totaal te geven. Meer nog als onthechting zijn deze raden allereerst de mogelijkheid om het Christusmysterie op specifieke, binnen de Kerk beleefde, wijze te aanvaarden.

Het godgewijde leven heeft tot opdracht de Zoon van God te tonen als de eschatologische eindterm waarheen alles op weg is, de stralende glans waarbij al het andere licht verbleekt, de onmetelijke schoonheid die als enige het mensenhart volledig vermag te verzadigen. In het godgewijde leven gaat het dus niet alleen erom, Christus met heel zijn hart te volgen door Hem ”meer lief te hebben dan zijn vader of moeder, zijn zoon of dochter”, (vgl. Mt 10, 37) zoals dat van iedere volgeling wordt gevraagd, maar dit ook te beleven en uit te drukken door heel zijn bestaan aan Christus gelijkvormig te maken, waarbij het hele leven getekend wordt door een anticiperen op de volmaaktheid van de eindtijd, voor zover dat in de tijd mogelijk is.

Door het beoefenen van de evangelische raden maakt de godgewijde mens niet alleen Christus tot de zin van zijn bestaan, maar tracht hij ook in zich zoveel mogelijk ”de levensvorm uit te beelden die de Zoon van God heeft aangenomen, toen Hij in de wereld kwam” (LG 44).

Door tot maagdelijkheid te besluiten verenigt hij zich met de maagdelijke liefde van Christus en doet de wereld weten dat Hij de eengeboren Zoon is, die één is met de Vader; (vgl. Jo 10,30; 14,11); door zijn armoede na te volgen, erkent hij Hem als de Zoon die alles van de Vader ontvangt en alles in liefde aan de Vader terug schenkt; (vgl Jo 17,7.10) en door het offer van zijn vrijheid sluit hij zich aan bij Christus’ kinderlijke gehoorzaamheid, erkent hij dat Hij eindeloos liefheeft en bemind wordt, dat Hij heel zijn vreugde vindt in de wil van Vader (vgl. Jo 4,34) met Wie Hij volmaakt is verbonden en van Wie Hij geheel afhankelijk is.

Door zich zo geheel één en ‘gelijkvormig te maken’ met het Christusmysterie realiseert het godgewijde leven op speciale wijze de confessio Trinitatis die het kenmerk is van alle christelijk leven; vol bewondering erkent het de sublieme schoonheid van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, en getuigt het met vreugde van Zijn liefdevolle minzaamheid voor iedere mens.

 

(1)

Vgl. H. Johannes Cassianus, Collationes. 10, 6: PL 49, 827; Secessit tamen solus in monte orare, per hoc scilicet nos instruens suae secessionis exemplo … ut similiter secedamus.

Jezus trok zich terug om alleen op de berg te bidden, ons aldus een voorbeeld gevend om ons evenzo terug te trekken.

Vgl. H. Hieronymus, Epistolarium. Ad Paulinum 58, 4: PL 22, 582; “Et Christum quaeras in sollitudine et ores solus in monte cum Iesu”.

Zoek Christus in de eenzaamheid en bid alleen op de berg met Jezus.

 

Vgl. Guillaume de Saint-Thierry, Epistula aurea ad Fratres de Monte Dei. 11-12: SC 223, 150-153; “(Vita solitaria) ab ipso Domino celebrata, ab eis discipulis ipso praesente concupita: cuius transfigurationis gloriam cum vidissent qui cum eo in monte sancto erant, continuo Petrus … optimum sibi iudicavit in hoc semper esse.

(Het leven in eenzaamheid) door de Heer zelf beoefend werd door Zijn leerlingen in Zijn aanwezigheid begeerd,

toen zij die met Hem op de heilige berg waren de heerlijkheid van zijn Gedaanteverandering  hadden gezien, oordeelde Petrus vervolgens dat het goed voor hem was altijd daar te zijn.